Ik zag twee beren broodjes smeren

In het park zie ik basketballende  jongeren, maar ook twee moeders met hun kinderen rennen naar het net. Een jonge vrouw geeft haar brandende sigaret aan de man die bij haar is zodat ook zij een poging kan wagen om de bal in de basket te krijgen. Er rent een rotgans over het veld luidt snaterend naar een andere, kennelijk ongewenste gans, die druipt af. In de supermarkt worstelt een meisje met een boodschappenwagentje, manouvrerend met  haar rollende skates achter haar moeder aan. 

U kunt uw abonnement verlengen schalt het door de telefoon. Opvallend hoe hoog de energie die binnenkomt van verkopers. Ik zal eens kijken is mijn antwoord en gelukkig laat ze het daarbij en eindigt de telefoonterreur. Mijn kop zit vol en is tegelijkertijd leeg.

Ik kijk mijn twee bijenkasten na. Eindelijk. Na het inwinteren eind van het jaar heb ik slechts één keer het deksel opgelicht, twee, drie weken geleden, wetend dat het tijd wordt, wil ik voorkomen dat ze gaan zwermen. Er zitten speeldoppen in en één moercel, die knijp ik er uit. Het ene volk is twee keer zo groot als de andere. Over tien dagen weer checken. Dan kan er waarschijnlijk ook een honingbak op. Laat ze nu nog maar even de lege ruimtes vullen met broed, nectar en stuifmeel.

Ik zit in de zon en wacht op de post. Er komt een pakje met schoenen voor mijn moeder. Die breng ik dan meteen om te passen. Luxe verbandschoenen. Speciale zachte, flexibele lichtgewicht schoenen voor haar kwetsbare voeten. Ik ga niet haar kamer opruimen. Mijn energie is op, nog drie dagen werken, dan heb ik even pauze.

Er zit een suis in mijn hoofd. Het is stil om me heen, dan valt het des te meer op. Toch eens onderzoeken of daar nog iets aan te doen is. Het is nooit stil in mijn hoofd. Het suist. Daar zitten ook nog frequenties in. Hoog en laag, een melodietje.

De buurman roept me, hij heeft twee laurierstruiken, die kan ik op komen halen om in de tuin te zetten. Maar echt, nu even niet. Mijn energie is op. Het lichaam wil zitten en rusten. Om me heen luid gekwetter van blije vogeltjes. Tenminste zo klinkt het. Blij. Uitbundig. Luid. De merel zit vlak bij me in de kersenboom. Als ik mijn arm beweeg naar mijn hoofd, houdt hij wijselijk op, even, om weer verder te gaan. Zo mooi.

De bijtjes, hommels en andere insecten laven zich aan het vocht in de bakken met waterplanten. De plek waar het bomenbosje stond is in een woestenij verandert, droog hout kraakt onder mijn voeten. Jong groen van vlier schiet op tussen de boomstronken. Een oefening van wachten. Wachten is niet mijn sterkste kant, maar het geeft wel ruimte om op dit moment waar te nemen. 

Waarom is de ene beuk eerder in het blad dan de andere? De twee hoogste hebben al groene blaadjes. De andere twee zitten nog in knop. Het zevenblad schiet op. Sneller dan de gele dovenetel en de weegbree.

Het pakje is ontvangen, de larierstruiken gehaald, menu bepaald, boodschappenlijst gemaild en nu wacht ik tot mijn moeder klaar is met eten. Dan gaan we schoenen passen.